Het aantal kinderen dat suikerziekte krijgt is de laatste tien jaar met 21 procent toegenomen. Jaarlijks komen er nu meer dan 500 patiëntjes bij die de rest van hun leven insuline moeten spuiten.
Met 13 lijders per 100.000 jongeren onder de twintig jaar is deze vorm van suikerziekte nog steeds betrekkelijk zeldzaam, maar toch na astma en epilepsie de belangrijkste chronische jeugdziekte. Deze cijfers staan in een rapport van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO (IPG/TNO) in Leiden.
IPG/TNO onderzocht of in Nederland, net als elders in Europa, het aantal gevallen van suikerziekte onder kinderen (juveniele diabetes mellitus) toeneemt. Daartoe werd aan alle in ziekenhuizen werkzame kinderartsen en internisten gevraagd om nieuwe gevallen (de incidentie) van suikerziekte in 1988 tot en met 1990 te melden. Vergeleken met een eerdere studie uit 1981 was er een duidelijke toename.
Vergeleken met andere landen was die toename overigens nog laag. In Finland verdubbelde het aantal jeugdige patiënten in 20 jaar en zijn er jaarlijks 42 nieuwe gevallen per 100.000 kinderen, ruim driemaal zoveel als in Nederland.
De projectleider van het IPG/TNO-onderzoek naar jeugddiabetes, kinderarts dr. R.A. Hirasing, over de resultaten: "Het onderzoek was primair opgezet om na te gaan of er een toename was van suikerziekte bij jeugdigen, maar tegelijk bleken er opmerkelijke wisselingen te bestaan in de incidentie van de ziekte. Er waren duidelijke regionale verschillen, seizoenschommelingen en er bestonden sterke fluctuaties over de jaren."
Zo waren er in de provincie Groningen in 1988 ongekend veel nieuwe gevallen (28 per 100.000 kinderen) en het jaar daarop juist heel weinig (slechts 7 per 100.000). Tegelijk bleef de incidentie in de randstad min of meer constant: rond 13 per 100.000. Nieuwe ziektegevallen deden zich het vaakst voor in de wintermaanden.
Een verklaring voor deze sterke variatie heeft Hirasing niet, al vindt hij het verleidelijk te speculeren over een invloed van virusinfecties op het ontstaan van suikerziekte: "Zulke snelle wisselingen zijn eigenlijk alleen te verklaren als ze het resultaat zijn van infectieziekten. Het is heel interessant om dat nog verder uit te zoeken, want dan kom je dicht bij de oorzaak van diabetes. Zo zou je kunnen nagaan of er in 1988 in Groningen vaker kinderen zijn opgenomen met een bepaalde infectieziekte. Daarnaast zou er bij kinderen ook bloedonderzoek gedaan moeten worden op het moment dat ze suikerziekte krijgen. Dan kun je kijken welke infectieziekten er een rol spelen."
Op het ogenblik is het echter nog steeds onduidelijk waarom sommige kinderen suikerziekte krijgen en anderen niet. Men weet wel dat een zekere erfelijke aanleg een rol speelt.
Bepaalde genen leveren een gevoeligheid voor suikerziekte, maar lang niet alle kinderen met die erfelijke aanleg krijgen de ziekte ook echt. Dat blijkt wel uit onderzoek bij eeneiige tweelingen: de kans dat allebei de helften van de tweeling diabetes krijgen is minder dan 50 procent. Bepaalde families zijn erfelijk belast met diabetes, maar ook dan blijft de kans op de ziekte onder de tien procent.
Wel bestaat er weinig twijfel meer over het feit dat insuline-afhankelijke diabetes (IDDM, insulin dependent diabetes mellitus) een auto-immuunziekte is. Men weet dat er al geruime tijd voor het ontstaan van de klachten afweerstoffen aanwezig zijn gericht tegen de eigen insulineproducerende cellen. Dat zijn de bèta-cellen in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier (pancreas).
Suikeropname
Insuline verzorgt het transport van suiker (glucose) door de bloedbaan en bevordert de suikeropname door de lichaamscellen. Binnen de cellen wordt glucose tijdelijk opgeslagen of direct gebruikt als energiebron. Bij een gestoorde insulineproductie ontstaat er na elke maaltijd een sterke stijging van de glucoseconcentratie in het bloed (hyperglycemie) totdat er op een gegeven moment zoveel glucose is dat het via de nieren in de urine terechtkomt.
Samen met de glucose gaat er vocht verloren. De eerste tekenen van suikerziekte zijn dan ook dat er grote hoeveelheden urine vol glucose geproduceerd worden (diabetes mellitus, Grieks voor honingzoete doorloop, vroeger stelde men de diagnose wel door de urine te proeven). De patiënt heeft daarbij verschrikkelijke dorst.
Voor de ontdekking van insuline (in 1921) was suikerziekte snel dodelijk, omdat de lichaamscellen proberen om het tekort aan energie aan te vullen door vet te verbranden. Daardoor ontstaan zoveel afbraakproducten dat het bloed verzuurt. Door deze ontsporing van de stofwisseling raakt de patiënt uiteindelijk in coma.
Wellicht is het zo dat de genen een rol spelen bij het ontstaan van de antistoffen tegen de eigen insulineproducerende cellen. Niet alle kinderen bij wie er antistoffen gemeten zijn, krijgen echter ook suikerziekte: bij een aantal van hen ziet men die antistoffen gewoon weer verdwijnen.
Hirasing: "Tussen vatbaarheid en het tot uitdrukking komen van de ziekte spelen allerlei factoren een rol: voedingsfactoren en misschien leefomstandigheden die ook weer vatbaarder maken voor bepaalde infectieziekten. Er is iets wat de auto-immuunreactie op gang houdt en er zijn wellicht ook factoren die er een bescherming tegen geven. Je zou die antistoffen dus gewoon kunnen zien als een symptoom, zoals bijvoorbeeld koorts."
Onlangs meldden Canadese en Finse onderzoekers (The New England Journal of Medicine, 30 juli 1992) dat kinderen met diabetes zeven keer vaker dan andere kinderen antistoffen vormen tegen het eiwit albumine in koemelk. Dit albumine vertoont een overeenkomst met een eiwit in de wand van de bèta-cellen in de pancreas. Misschien dat een allergische reactie op koemelk tegelijk een auto-immuunreactie tegen de bèta-cellen op gang zet. In Finland is er een parallel aangetoond tussen flesvoeding en het vaker voorkomen van diabetes. Dr. Hirasing: "Daarmee kun je echter niet de grote verschillen van jaar tot jaar verklaren. Ik geloof wel in de invloed van veranderde voedingsgewoonten, maar dan meer als een verklaring voor de geleidelijke stijging. Misschien is de toename van suikerziekte ook het gevolg van een ander patroon van infectieziekten. Vroeger gingen kinderen dood aan kinkhoest, difterie of mazelen. We hebben een enorme vooruitgang geboekt in het voorkómen van dergelijke ziekten en het is niet verwonderlijk dat er dan andere ziekten, zoals diabetes, de kop opsteken."
Kinderen van Marokkaanse afkomst lijden viermaal zo vaak aan suikerziekte als Turkse kinderen. Nederlandse en Surinaamse kinderen zitten daar tussen in. Met dergelijke migrantenstudies valt kennis te vergaren over de oorzaken van diabetes maar dan moet wel bekend zijn hoe vaak diabetes in het land van herkomst voorkomt. Dat is tot nu toe nauwelijks onderzocht.
Daarom blijft het voorlopig gissen. Hirasing wijt dit aan het feit dat er pas enkele jaren gericht onderzoek gedaan wordt naar de oorzaken van suikerziekte en de mogelijkheden om die ziekte te voorkomen: "Preventie van een ernstige ziekte, zoals diabetes is natuurlijk het ideaal, maar ik weet niet hoelang het nog gaat duren voor we daarmee resultaten boeken."
Hij stelt dat er overigens op betrekkelijk eenvoudige wijze nu ook al best wat meer gedaan kan worden voor patiëntjes met juveniele diabetes: "Ik ben er van overtuigd dat lang niet alle kinderen die suikerziekte krijgen in een ziekenhuis hoeven te worden opgenomen. Het begin van de ziekte wordt heel anders als deze niet begint in een wereldvreemd ziekenhuis met allerlei vreemde mensen om het bed die je allemaal zonodig moeten prikken".
R.A. Hirasing e.a. De incidentie van insuline-afhankelijke diabetes mellitus bij 0-19-jarigen in Nederland (1988-1990). NIPG/TNO, Leiden.
Diagram: Incidentie per 100.000 naar jaar en naar provincie Onderschrift: Het aantal nieuwe gevallen van suikerziekte per 100.000 kinderen vertoont opvallende regionale verschillen en fluctueert over de jaren. Vooral in Groningen zijn de wisselingen opvallend groot. In de randstad blijft het aantal gevallen daarentegen min of meer constant.
Afbeelding Europa met zuid-noordgradiënt voor suikerziekte: Onderschrift: Het aantal gevallen van suikerziekte onder kinderen loopt op van zuid naar noord. In zuidelijke landen is de incidentie betrekkelijk laag (Griekenland 5, Italië 7 en Spanje 11 per 100.000 kinderen). Nederland en België liggen daar met 13 per 100.000 tussen in en de Noordelijk landen steken daar ver bovenuit (Noorwegen 21 en Finland zelfs 41 per 100.000). Een opvallende uitzondering op deze zuid/noord gradiënt vormt Sardinië met 30 per 100.000 kinderen
woensdag 14 januari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten